“Hij moet WEL leren!”
We hebben teamtraining op een school voor VSO in een dorp onder de rook van de grote stad. Het is na een drukke schooldag tussen drie en vijf. Enkele docenten die er vorige keer ook bij waren, gaan na de voorafgaande teamvergadering weg.”Ik heb al vier trainingen gevolgd en ben aan mijn taks”, hoor ik zeggen.
We zitten met zeven dapperen en komen te praten over een 14-jarige jongen met merkwaardige en complexe symptomatologie. Hij leert niets, is ‘s morgens meestal te moe om in zijn bank te zitten en komt pas tegen het naar huis gaan wat op gang. Een joch om je behoorlijk zorgen over te maken. Het ging op de basisschool al moeizaam en nu op het VSO komt zijn ontwikkeling eigenlijk reutelend tot stilstand. Hij krijgt antipsychotische medicatie, maar wat hij nu precies heeft….? Hij verzorgt zichzelf slecht, is somber, kan zich niet concentreren. En o ja, ergens in de papieren staat: PDD-NOS. Hij communiceert echter goed en reflecteert over zichzelf. Dat er iets moet met hem is duidelijk. Zijn pillen worden wel gecontroleerd, maar de JGGZ is ver weg, meldt het team.
We bespreken de opties. Hoe ga je op school om met een puber met wie het zichtbaar slecht gaat? Er is wel consensus over dat de school een ‘vindplaats’ is. Maar minder eens is men het met de stelling dat school daar gestructureerd en systematisch mee om zou kunnen gaan. Een docent zegt: “Als ik daar bij alle leerlingen, over wie ik me zorgen maak, ook nog tijd aan moet besteden, kom ik niet meer aan lesgeven toe. En dat is wel wat ik moet doen, daar word ik op afgerekend. Hij moet wel leren!”
Discussie hierover leert dat de werkopdracht toch voornamelijk het halen van een diploma betreft. Daar wordt van hogerhand streng op toegezien. Men voelt hiervan grote druk, omdat meerdere leerlingen nauwelijks in staat zijn iets tot zich te nemen. Dat maakt het moeten halen van de werkopdracht frustrerend en uitputtend. Een leerkracht die tot nu toe zijn mond heeft gehouden, meldt dat hij er anders over denkt. Hij vindt het belangrijk dat een leerling hier een plek heeft waar hij weer kan groeien. Dan is hij beter opgewassen tegen de maatschappij, dan wanneer hij de juiste sommetjes tot zich genomen heeft.
We komen er op uit dat de leerling in staat moet zijn om te leren en dat dit juist op het (V)SO niet altijd het geval is. Als je je dan als leerkracht verplicht weet om -ondanks het onvermogen van de leerling- uitsluitend les te geven, gaat het niet goed. Je bent bezig om vierkante stokjes door ronde gaatjes te proppen.
De discussie wordt nu echt levendig en richt zich op de vraag hoe je als school te werk kunt gaan. Hoe zorg je ervoor dat de frustratie over het onvermogen van docent en leerling niet leidt tot gelatenheid? Hoe kun je een actieve positie innemen? En opeens gaat het over structuur, methodiek, het scherp houden van de JGGZ, de brug tussen school en zorg, rapportage aan hogere bestuurslagen en inspectie. We zijn het erover eens dat het VSO geen schuur is waar je als leerling een tijd verblijft totdat je er weg mag.
De centrale vraag is wat je aan wie kunt meegeven en hoe dat moet. En dat is een vraag waarbij het kind en de mogelijkheden en beperkingen van zijn ontwikkeling centraal staan. Het vraagt een andere manier van denken over zowel onderwijs als jeugdzorg. We gaan erover verder.